Mastodon designing futures where nothing will occur

zaterdag 15 december 2018

Favoriete albums van 2018

Onder liefhebbers van de popduiding viel een thema op in de aanloop naar het jaarlijstjesseizoen: de overdaad, zeg maar het slaafse volgen, van de Anglosphere als het er echt toe doet, of te wel wanneer de “prijzen” worden uitgedeeld. Ik heb daar zelf totaal niet bij stil gestaan, om de simpele reden dat ik toch nog steeds vanuit een elektronisch perspectief luister waar taal meestal een ondergeschikte rol speelt en dus artiesten buiten de Anglosphere de afgelopen 30 jaar een gelijkwaardige of, in het geval van Duitsland, een leidende rol spelen. Zo kom ik bij mijn favoriete tien albums van 2018 tot de volgende denominaties: Duitsland 3x, (binnenkort niet meer zo) Verenigd Koninkrijk 2x, Spanje 1x, Verenigde Staten 1x, Zweden 1x, IJsland 1x, Noorwegen 1x. Een keurig kosmopolitisch geheel, wat altijd een van de vrijheden is geweest waar elektronische muziek/dansmuziek voor staat.

Verder draait de 21ste eeuw lekker verder, nog steeds geen revolutie in zicht, de atomisering van genres gaat door waarbij maar enkele artiesten echt nog geloofwaardige verbindingen maken. De futuristen van de jaren ‘90 hebben op middelbare leeftijd hun habitat gevonden in dit ongrijpbare tijdperk en blijven sterk werk afleveren. En zullen dit de komende tien a vijftien jaar wel blijven doen, de visioenen van de jaren ‘90, als abstracte elektronische klanken en daarbij horende beelden zijn nog lang niet verzadigd. Daarvoor hebben we meer groene steden, meer virtual reality, meer ruimtereizen en een uiteindelijke first contact nodig. Best wel mooie dingen om naar uit te kijken.



Rosalía – El Mal Querer
Onlangs werd in het Spaanse parlement een noodwet aangenomen die alle Spanjaarden dwingt om El Mal Querer tot Album van het Jaar uit te roepen. Bij deze dus. Maar het is dan ook de meest revolutionaire flamencoplaat sinds Cameróns La Leyenda del Tiempo (1979). Rooms-Kitscholieke beelden (zie Rosalía op de hoes als sensuele Maria met een ster als coño) x liefdesverhaal x conceptalbum en dat alles lekker kort en bondig met een speelduur van net een half uur (die veel langer aanvoelt). Een spannende interpretatie van flamenco met enkele smaakvolle citaten (Arthur Russell!!!) in een photekachtige geluidswereld vol stuiterende kogelhulzen, zwiepende messen, kungfu-samples en subbassen. Het gevaar van een botte hybride ligt dan op de loer maar flamenco blijft de baas die alle invloeden opzuigt en eigen maakt. Ik kan wel huilen van zoveel liefde voor muziek. Mijn favoriete moment is dat onvergetelijke gitaarloopje in ‘Que no salga la luna’ wat door een filter gaat en lijkt te verdwijnen om na verloop van tijd terug te keren en zo blijft golven. ¡Olé! Het enige wat nu nog mist is een 22 minuten lange Ricardo Villalobos remix van ‘Di mi nombre’.

Autechre – NTS Sessions
Een buitengewoon statement. Vier radio-sessies, acht cd’s. Soms gaat het down the rabbit hole in laat-Ae "wie liet die vrachtenwagen met losliggende metalen pijpen om 4 uur 's ochtends door de straat rijden"-stijl, maar dat hoort erbij. Bovendien werkt het mooi als contrast met de meer “conventionele” tracks die Autechre hier presenteert, de hypnotischerende electro-bangers van sessie 1, de ambient-stukken van sessie 4. die dreinende tracks tussenin. Een monument voor IDM en tegelijkertijd een bewijs dat de innovaties van de jaren negentig nog lang niet zijn uitgeput.  

GAS – Rausch
“Wie Goethe die Farben als eines der Abenteuer des Lichtes betrachtet, könnten wir den Rausch als einen Siegeszug der Pflanze durch die Psyche ansehen.”

 Ernst Jünger  

The Orb – No Sounds are Out of Bounds
De plaat die ik deze memorabele zomer het meest draaide. Nu zet ik The Orb al decennia makkelijk op, daarvoor zijn het immers ambientmeesters. Zelfs de twee wat belegen jaren ‘90 liedjes aan het begin van het album ben ik enigszins gaan waarderen. Hoe dan ook, een sterke plaat met een mooie opbouw en veel Orbachtige knipogen en vondsten die je alweer bent vergeten wanneer het volgende nummer begint (dat is die anti-verzadiging). Wat je niet vergeet is ‘Ununited States’ het meest sublieme nummer van 2018. Heel mooi opgenomen album trouwens, elke volumeniveau geeft weer andere details prijs.  

Cypress Hill – Elephants on Acid
Nog meer veteranen die in 2018 weigerde op de automatische piloot verder te gaan. DJ Muggs liet de sampler vrijwel ongemoeid op deze hallucinante West Coast – Noord-Afrika hybride en speelde of zelf de muziek in of ging met Egyptische straatmuzikanten aan de slag. Het resultaat is een zompige, psychedelische hiphop die echt klinkt als muziek van nu.  

Prins Thomas – The Movement of Everyday Life
Een ware trip. Joakin Haugland is al 25 jaar labelbaas van Smalltown Supersound waar hij zijn uiterst eclectische muzieksmaak kwijt kan. Tijd voor een terugblik en daar strikte hij zijn trouwste klant, stadsgenoot Prins Thomas, voor. De discohippie pakte het vervolgens groots aan met een mix van 3 uur en 39 minuten, wat neerkomt op drie goedgevulde cd’s. Met een canvas van die omvang kun je natuurlijk voor de subtiele opbouw gaan: eerst een dik uur knisperende ambient ‘n eksperiment, een geflipt popliedje hier en daar, om toe te werken naar de onvermijdelijke kosmische disco sterrenslag en uiteindelijke comedown. Een heel eigenzinnige post-rave evolutie in kaart gebracht.  

Varg - Nordic Flora Pt. 5: Crush
Al een aantal jaar vaste gast in mijn jaarlijkse favorieten, de excentrieke Zweedse technoproducer Varg die het model van Nordic Flora Series Pt. 3: Gore-Tex City verder uitwerkt in een mooie verzameling lover’s techno. Innovatieve electronica met poëtische monologen en een fijn gevoel voor humor (met name in de titels als Archive 2 "DM Excerpts Between @skaeliptom & @chloewise_”).  

Gus Gus – Lies are more Flexible
Gus Gus kun je altijd hetzelfde over opmerken: ondergewaardeerd, welhaast genegeerd en toch altijd weer om de zoveel jaar een album vol prachtig geëxalteerde/melancholische trancepop die echt niemand ze nadoet.  

Robag Wruhme- Wuzzelbud FF
Nu officieel de beste leerling van Aphex Twin. Maar nog steeds met zijn eigen signatuur. De dubbel E.P. Wuzzelbud FF kent weer een aantal tracks met de vertrouwde Wruhme-sound, wonderschone voortstuwende house waar hij als een jongleur met geluiden werpt. Dit keer afgewisseld met een aantal tracks die wel bedoeld moeten zijn als een hommage aan Selected Ambient Works 85-92.  

Ancient Methods – The Jericho Records
Allemaal goed en wel al die verfijnde electronica vol slimmigheden en melodieën, maar soms wil je gewoon beuken. En goed beuken is moeilijker dan je denkt. Het mag niet clean zijn, er moet een bepaalde onderstroom aanwezig die de pompende beats zin geeft. Ancient Methods kun je dit altijd toevertrouwen. Ik zou deze muziek, met zijn associaties van goedkope speed en militaristische focus, in een club nog lastig kunnen volhouden, mentaal en lichamelijk, maar dat doet niets af aan het vakmanschap. Om de Mad Maxachtige sound wat in te kleuren is er vagelijk voor een Bijbels thema gekozen wat wel past bij het donkere, agressieve geluid: De God van het Oude Testament als humorloze fascist.  

Ook goed in 2018:
Niño de Elche - Antología del cante flamenco heterodoxo
Biosphere - The Hilvarenbeek Recordings
Ectomorph – Stalker
Jon Hassell - Listening to Pictures
Broeder Dieleman – Komma
Robyn – Honey
Alva Noto – Unieqav
Mouse on Mars – Dimensional People
The Black Dog - The Daisy Wheel
V/A - Don’t You Mess With Cupid, 'Cause Cupid Ain’t Stupid.

zondag 4 november 2018

新世紀エヴァンゲリオン | Neon Genesis Evangelion: Mecha als psychoanalyse



Ik heb eind jaren negentig een aantal keren in de videotheek twijfelend met de videoband van een van de Neon Genesis Evangelion-films in mijn handen gestaan. De beschrijving van een futuristische wereld met gevechten tussen robots en “Engelen” klonk mij uiteindelijk wat teveel als videogame-estorica in de oren en zo was het 20 jaar later. Uiteindelijk was het, denk ik, de juist keuze want zonder de serie (1995-1996) eerst te zien had het toch weinig nut gehad.

Die 26 afleveringen heb ik er inmiddels doorheen gejaagd. Een wonderbaarlijke trip. De serie werd in eerste instantie op een tijdstip voor kinderen uitgezonden en ik moest vaak denken hoe het is geweest om als 10-jarige hier mee te worden geconfronteerd. Onder het mom van vechtrobots presenteert Hideaki Anno een meerlagig verhaal vol esoterische symboliek, existentialistische vragen, fantasierijke technologieën en ambitieuze psychologie.



Als ik het goed begrijp werd de serie langzaam een cult om uiteindelijk door te stromen naar de Japanse mainstream en het lijkt erop alsof de makers zich bewust waren van het nieuwe publiek en hierdoor steeds extremer werden. Zo rond aflevering 16 worden beelden op een welhaast surrealistische manier grimmig en zoals bijna traditie is in de anime breekt uiteindelijk een psychedelisch moment aan (episode 19-20) waar de realiteit kraakt. Dit alles in hoog tempo, vol wonderbaarlijke beelden die je bijna niet kunt bijhouden, maar ook met twee beroemde lange scènes, waarin schijnbaar niets gebeurd, die totaal uniek zijn voor anime (de eerste bij het treinstation bijna klassiek Europees, de tweede niets minder dan mecha Antonioni.)

Dan nog had Anno een laatste verrassing achter de hand. De serie eindigt op beruchte wijze niet met een groots gevecht tussen goed en kwaad waarin alles wordt uitgelegd maar duikt brutaal in de psyche van de hoofdpersonen om de subjectieve worsteling met vaderfiguren, moeders, trauma’s, verlangens, angst, zelfbeeld, anima en animus in een wervelstorm van beelden uit te werken. Dit einde zou niet door iedereen in dank worden afgenomen. En uiteindelijk werd in 1997 een film uitgebracht, The End of Evangelion, die een alternatief einde presenteert (meer conventioneel naar het schijnt, ik moet de film nog zien.)



Wat het allemaal betekent weet ik nog niet. Neon Genesis Evangelion nodigt haast vanzelfsprekend uit tot uitgebreide exegese. In eerste instantie zie ik het als een uiterst ambitieuze poging om het proces van volwassenwording op complexe wijze te verhalen. Maar dat is een enkele laag. Anno put de kijker welhaast uit met vragen over evolutie, religie in een technologische maatschappij, de status van de mens, de relatie bewustzijn/ziel/lichaam en de toekomst van de mensheid.

Blijft een persoonlijke observatie over, mijn ongemak ten aanzien van het mecha-genre, of specifieker het fascisme van mecha. De bemande vechtrobot kan er niet aan ontsnappen. Altijd bestuurd door een uitverkorene die onder het mom van bescherming tegen buitenstaanders (hier de schijnbaar uit de fantasie van Max Ernst ontsproten ‘Engelen’, buitenaardse robots met een ambivalente missie) agressie kanaliseert en grof geweld mag inzetten, zonder oog te hoeven hebben voor zijn omgeving (steden en natuur worden in de confrontaties niet gespaard) puur exitus acta probat. Ik denk dat dit aspect Hayao Miyazaki tegenstond toen hij op achteloze wijze het werk van zijn leerling bekritiseerde in een amusante ontmoeting. Anno is zeker niet kritiekloos, zijn mecha verworden overduidelijk tot iets monsterlijks, maar niet iedereen beschikt over die subtiliteit en zodra mecha een oversteek maakt naar het Westen resulteert dit onvermijdelijk in desastreuze films als Pacific Rim. Kortom, een van die Japanse ideeën die niet correct te vertalen is.

zondag 21 oktober 2018

Paranoia Agent: het schizofrene medialandschap


Ik ben meer een film- dan een serieman maar ik moet aanvaarden dat een deel van de beste anime de vorm aanneemt van de televisieserie. En niet zonder reden. Wanneer de makers de vrijheid van animatie echt accepteren geeft de langere speelduur de mogelijkheid om echt los te gaan.



In 2004 werd Satoshi Kons 妄想代理人 (Paranoia Agent) uitgezonden, een jaar na zijn fenomenale film Tokyo Godfathers en twee jaar later gevolgd door zijn meest bekende film Paprika. Kon presenteert in dertien episoden een verhaal dat inderdaad compleet gebruik maakt van de vrijheid van anime: de realiteit van Tokio wordt vloeibaar, een psychisch decor. Het grote thema van Kon, de schizofrenie van het medialandschap keert terug in een duister verhaal over een serie gewelddadige aanvallen op straat door een tiener op rolschaatsen die een gebogen honkbalknuppel hanteert. Hij krijgt de bijnaam Shōnen Batto en wordt een legende/mediahype. Tegelijkertijd wordt vrij snel duidelijk dat de slachtoffers verlangen om door Shōnen Batto te worden aangevallen. Ze voelen zich om diverse redenen maatschappelijk in de hoek gedreven, ze zijn dakloos, leven een dubbelleven, moeten koste wat het kost populair op school zijn en willen bevrijd worden van hun angsten, paranoia en onzekerheid. In een lange beginscène laat Kon op prachtige wijze de oplopende druk zien van een hoogtechnologische maatschappij. In dat landschap kunnen trauma’s zich op nieuwe manieren manifesteren.



De gebroken psyche was al eerder door Kon gethematiseerd in zijn パーフェクトブル (Perfect Blue) en 千年女優 (Millennium Actress) en krijgt ook hier een centrale rol toebedeeld. In die zin werkte hij daadwerkelijk verder aan de ideeën van Philip K Dick, met een typisch Japanse invulling waarbij hij schakelt tussen genres en connecties maakt met bekende motieven (de superheld, kawai en de destructie van de metropool). Zelfs de productie van anime wordt tijdens een aflevering onderdeel van het verhaal.



Dit alles verteld op Japanse wijze, dat wil zeggen, zonder afgetekend goed en kwaad, pessimistisch maar met kleine verschijningen van magie en een aantal fascinerende digitale interfaces. Want ondanks de vooruitziende blik op technologie, de altijd aanwezige schoonheid, neonmelancholie, gedetailleerde soundtracks en schattigheid is dat uiteindelijk wat anime zo bijzonder maakt: het vertelt op nieuwe manieren verhalen die ertoe doen.

Volgende serie aan de beurt, dan toch eindelijk: 新世紀エヴァンゲリオン (Neon Genesis Evangelion).

zondag 30 september 2018

Een aanzet tot discussie over artificiële intelligentie?

Ik heb vaak genoeg zitten klagen over Nieuwsuur met zijn combinatie van populisme en doorgeefjournalistiek maar het lijkt er de laatste tijd op of er iets is aan het veranderden is. Eerst een korte serie items over cannabis die leek te breken met het gebruikelijke frame, nu gevolgd door een serie over een veel belangrijker onderwerp: artificiële intelligentie.



Wat me bevalt is dat de hoofdthema’s van A.I. op een serieuze manier kort worden samengevat voor een breed publiek. De VPRO beweegt zich al jaren graag op dit terrein maar verliest zich op een of andere manier te vaak op zijsporen met teveel aandacht voor kunstprojecten die afleiden van praktische vragen. Hopelijk blijft het niet bij deze aanzetten.



Toevallig kijk ik op het moment de tweede serie van Ghost in the Shell: Stand Alone Complex die soms op duizelingwekkende wijze al deze thema’s behandeld. Lange tijd was ik sceptisch over de serie, verwachtte ik dat de animatie en het verhaal van mindere kwaliteit zouden zijn dan de film uit 1995. Maar toen ik een paar jaar geleden de sprong waagde met het eerste seizoen (2002-2003) werd ik verrast door zowel de animatie als de complexiteit van het narratief. 2nd GIG (2004-2005) gaat hier gewoon verder mee. Er is een overkoepelend verhaal dat wordt afgewisseld met episodes over individuele leden van het Sector 9 team waarbij afgemeten gebruik wordt gemaakt van filmische en filosofische verwijzingen. Een groot deel van een aflevering kan zomaar worden gevuld door een filosofische discussie tussen de Tachikoma, intelligente tanks met superschattige stemmen, die altijd nieuwsgierig zijn naar de status van hun eigen bewustzijn (en in de eerste serie dan ook op een moment Deleuze & Guattari lezen.)



De makers maken compleet gebruik van de vrijheid van animatie om een buitengewoon gedetailleerde wereld te creëren. Elke aflevering is gevuld met uitgedachte stadslandschappen, geloofwaardige technologieën en cybernetische informatie die in de realiteit ingrijpt. Betere sciencefiction is er de afgelopen 20 jaar niet gemaakt. Het is dan ook een vreemde gewaarwording om 2nd GIG met een flinke vertraging te kijken omdat een aantal hedendaagse thema’s-de vluchtelingencrisis, (cyber)terrorisme, de neergang van American Empire (letterlijk zo genoemd)-een centrale rol spelen (gelukkig heeft WOIV nog niet echt plaatsgevonden.) De eerste serie over de Laughing Man, heeft trouwens eenzelfde effect met allerlei vooruitziende ideeën over meme’s (een stand alone complex is een soort megameme), activisme en het bespelen van (social)media.



De originele Ghost in the Shell film is inmiddels een onderwerp voor filosofische, sociologische en ethische analyse en discussie maar zo op het eerste gezicht is Stand Alone Complex vergeten, zijn er geen uitgebreide recaps of hoogdravende essays over geschreven. Wat jammer is omdat het uiteindelijk de ideeën van de film, wat onbevredigend als losstaande entiteit, verder uitwerkt. De serie is  minder bekend, maar 52 afleveringen met een grote informatiedichtheid vergen ook serieuze exegese. Een mooi “hopeloos” project voor de toekomst. Tot die tijd is het noodzakelijk dat het complete Ghost in the Shell universum de mainstream bereikt, of dat nu bij publieke omroep is of Netflix (waar alleen eenzaam de tweede film verkrijgbaar is.)

vrijdag 21 september 2018

Aphex Twin - Collapse: vruchtbare puinhoop

Dat de effectieve reclamecampagne met het 3D Aphex Twin-logo uiteindelijk bedoeld was om een E.P. met vier tracks (vijf op cd) onder aandacht te brengen, heeft menigeen verbaasd. Nu kondigt een E.P. maar al te vaak een album aan maar nu ik Collapse eindelijk heb gehoord, ben ik ervan overtuigd dat het als een eigen entiteit moet worden beschouwd. De muziek op Collapse kon niet anders dan een E.P. vormen, de muziek is zo rijk -aan detail, wendingen en ritmiek- dat je als luisteraar na vijf nummers verzadigd bent. Ik denk niet dat ik de aandacht zou kunnen vasthouden bij een album gevuld met dit soort tracks.


Wat Richard James hier presenteert is zonder twijfel indrukwekkend vanuit technisch perspectief. Hier is een grootmeester aan het werk die zijn apparaten compleet beheerst. Ritmes verspringen, stemmingen schuren tegen elkaar, wonderschone melodieën verschijnen en verdwijnen om niet meer terug te keren. Aphex Twin hoeft duidelijk niet meer rekening te houden met de dansvloer. Dat betekent dat de 4/4 maat bijna afwezig is en herhaling er ook niet meer toe doet. Techno is nu een avontuur vol wendingen en verrassingen, de tracks op Collapse voelen als korte megamixen waarin meerdere ideeën vechten om aandacht. Op Syro speelde Apex Twin al een aantal keer met deze vorm maar nu heeft het een definitieve uiting gevonden. Collapse is in die zin de ineenstorting van conventies. De muziek voelt als een psychedelische maalstroom waarin basdreunen, breaks en samples verschijnen om vervolgens weer uit het gehoor te verdwijnen. Soms lijkt Aphex Twin naar zijn eigen oeuvre te verwijzen en voordat je het kunt verifiëren is het moment voorbij (de moedwillige implosie van oeuvre en persoonlijke geschiedenis? Vernietiging en hergeboorte?)



Ritmisch voelt Collapse als een bevrijding. James introduceerde op Richard D. James Album (1996) jungle-ritmes die hij nooit echt onder controle leek te hebben, een soort obsessie die hij hardnekkig bleef volhouden zelfs toen jungle over zijn hoogtepunt was. Pas met ‘s950tx16wasr10" (earth portal mix)’ op Syro leek hij de klassieke jungle-sound eindelijk te hebben gevangen. Die techniek van beat-manipulatie wordt op Collapse ingezet voorbij de conventies van jungle en drill ‘n bass om een genreloos web te vormen van electro-stotters, breaks, handclapsalvo's en korte 4/4 aanzetten alsof hij Stockhausens persoonlijk advies in 1995 ter harte heeft genomen "...he would look for changing tempi and changing rhythms, and he would not allow to repeat any rhythm if it varied to some extent and if it did not have a direction in its sequence of variations."

Maar wat betekent Collapse in 2018? Er is vrijwel geen DJ die een track als ‘T69 Collapse’ met zijn driedelige opzet en voor lachgas geoptimaliseerde break zal draaien. Dit is techno zonder functie, auteurtechno, waar James zeker sinds drukQs aan werkt. Het heeft iets van een individuele zoektocht naar nieuwe mogelijkheden en modellen, een spel met complexiteit dat geen doel heeft voorbij zijn eigen creatie. Vreemd genoeg luister ik het vol ontzag, onder de indruk van de slimmigheden en knipogen, vermoeid door de mateloosheid, laat het me koud terwijl tegelijkertijd minuscule explosies van schoonheid me onderdompelen in het vertrouwde analoge bubbelbad.

zaterdag 14 juli 2018

Peak Nineties: Tortoise Remixed



Binnen iets van 5 jaar gaat de cd-revival beginnen. Er komt een run op vintage jaren ‘80 cd-spelers en natuurlijk de schijfjes zelf, inclusief oneidige discussies welke de beste klinken. Kortom, pro-tip: sla het cassetteverhaal over en laat het slinkende en te dure tweedehands vinyl liggen (alles van die eindige verzameling is wel weer ongeveer herverdeeld). Nu is de tijd om in de goudmijn te delven van afgedankte cd’s. Voor 3 a 5 euro vind je prachtige albums die, als je een beetje oplet, foutloos klinken. Wat met name goed uitkomt wanneer je naar de hyperkinetische jaren ‘90 terugkeert om gaten te vullen in je collectie, platen die je vergat te kopen omdat er al zoveel interessants werd uitgebracht of die gewoonweg moeilijk waren te vinden (online platen kopen was nog geen optie.)

Zoals Tortoise Remixed uit 1996. Een achteloos twittergesprek deed me weer teruggrijpen naar de muziek van de postrockformatie en opeens herinnerde ik me dat ze hun werk hadden laten remixen door Markus Popp van Oval. Ooit ergens als mp3 gevonden maar nooit echt de moeite gedaan om de Music For Work Groups EP te zoeken. Die twee remixes staan gelukkig ook op de remix compilatie Tortoise Remixed die voor een supervriendelijke prijs via Discogs in Japanse cd-editie verkrijgbaar was.

Tortoise presenteert zich hier als de ultieme hipsters, niet in de latere zin, maar in de originele betekenis van het woord: witte jazz-liefhebbers uit de jaren ‘50 die wisten wat cool was, een levensstijl opbouwden uit de juiste kennis van muziek, taal, kleding, boeken en seks. De leden van Tortoise waren misschien verweven in de muzikale scene van Chicago, ze wisten dat ze voor de echte cool een omgekeerde beweging over de Atlantische Oceaan moesten maken om iedereen een stap voor te zijn. Want in Europa gebeurde het. Tortoise Remixed is hele precieze tentoonstelling van de muzikale pijlers van de jaren negentig: techno, jungle, triphop en glitch. Het enige wat eigenlijk nog mist is een Stereolab-cover (niet toevallig genoemd, want een groep waarvan John McEntire een aantal albums zou produceren.) Het is samen met Macro Dub Infections Vol.1 een van de beste samenvattingen van de jaren negentig.

Het is wel een samenvatting met een bepaalde insteek, namelijk die van een speelse en opgewekte elektronische muziek, die ook heel goed past bij het basismateriaal van Tortoise. Hier geen subbas-bombardementen van Peshay, desolate Plastikman-bliepjes of Panasonic betonmolens, iedereen houdt het lichtvoetig, waarbij de twee zonnig experimentele remixes van Popp nog steeds klinken als een toekomst die moet plaatsvinden. Buitengewone muziek. In zekere zin vormt dit echt de piek waar de wilde dansvloerexperimenten van de voorgaande jaren op slimme wijze worden verfijnd maar ook ontdaan worden van hun duistere energie. Je weet tegenwoordig dat veel van deze eerste aanzetten zullen vervallen tot clichés van het “jazzy” geluid, drum ‘n bass light, ironische triphop, glitch pour le glitch. Een definitieve versplintering en verwatering van de Big Bang van rave. Hoe dan ook, een mooi moment om weer terug te halen, en je en passant af te vragen hoe het anders had kunnen lopen.

maandag 21 mei 2018

De 6e van GAS: de Kosmische Symfonie



Onlangs werd Stephen Malkmus (Pavement, The Jicks) naar een lijstje van favoriete platen gevraagd en slimme dude die hij is, kwam hij met onverwachte keuzes aanzetten waaronder de minimale house van Polar Intertia waarover hij opmerkt:
I like a huge tune too. I’ve heard some modern trance songs that hit the 90s’ really hard and I didn’t like it when it first came out, but now it reminds me of being on tour in Europe and England when dance music was taking off and ecstasy and stuff. It seems almost kind of sweet to me; it doesn’t make me think of dying from being dehydrated. It wasn’t my life, I didn’t think there was a dance revolution happening at the time, but there was obviously, if we’re looking at the economics of DJ culture.
Ik vind het sympathiek dat een indie-Amerikaan op bezoek in Europa dat opviel en fascinerend vond, maar te onhandig of zelfbewust was om, zoals Panda Bear later wel zou doen, een sprong te wagen in dat nieuwe geluid. Maar waar het mij weer op wees is dat die intens creatieve periode is afgesloten.

Waarmee geenszins een einde is gekomen aan de ontwikkeling van techno. We bevinden ons al sinds het begin van de eeuw in een, hoe vervelend dat ook mag klinken, volwassen periode van dansmuziek, een hogere techno zo je wilt, van verfijning en verdieping in plaats van breuken en─waarom niet─jouissance. In deze fase kan nog steeds een buitengewone muziek verschijnen: de heidense onderdompeling in ritme van James Holden, de cybernetische Ring-cyclus van Autechre’s NTS Sessions en sinds vorig jaar weer: GAS.

Na Narkopop is er een jaar later alweer een nieuw album van Wolfgang Voigt met de prachtige titel Rausch, dat op meerde manieren is te vertalen als opwinding en extase (met een mogelijke associatie naar Rauschen: ruisen, van de bosbeekje en wind maar ook van het bewustzijn in een versnelde extase.) Je maakt je als luisteraar op voor een verheffende trip van een uur, waarbij de ritmeloze introductie met hints naar Pink Floyd op lijkt aan te sturen. Natuurlijk presenteert Rausch weer een wandeling of rit door het woud, maar wanneer de drums opkomen neemt de muziek direct een duistere wending.

De beat klinkt zompig, de stappen zijn zwaar. Dit is een psychedelisch woud waaruit als in talloze mythologieën een reusachtige boom richting de hemel reikt. Maar het tijdperk van goden is voorbij en deze boom vertakt richting de kosmos, waar duisternis heerst, afgewisseld door wonderlijke chemische processen, sterren die geboren worden, ontelbare werelden die opkomen en weer verdwijnen, een eeuwig proces van wording.

Muzikaal heeft Voigt zijn bronmateriaal voor deze kosmische reis aangepast, minder Wagner en Mahler met daarvoor in de plaats, naar alle waarschijnlijkheid, Schönberg en Ligeti. Halverwege valt de beat weg en laat Voigt je eenzaam door de ruimte zweven en welhaast oplossen in het niets waarin alleen nog een machinale brom als van een ruimteschip klinkt, iets wat na een vriendelijkere opleving vol zachte snaren nog eens in deel 6 wordt herhaald. Het stuk lijkt uit te doven maar zet nog een keer aan om op gemene wijze plotseling echt te eindigen.  

Rausch is in alles gewoon weer GAS, en wat mij betreft volgen er de komende jaren nog zes delen. Voigt weet telkens weer een andere uitkomst uit zijn gouden formule te toveren. Rausch is, denk ik, zijn meest duistere werk tot nu toe, wat door sommige luisteraars wordt gezien als een commentaar op de hedendaagse politieke gifdumping in het toch wel ambivalente symbool dat het Duitse woud is. Het is muzikaal in ieder geval zijn meest subtiele werk. De verschuivingen zijn door de opzet als een doorlopend muziekstuk nog subtieler en kunnen bij een iets te nonchalante luisterbeurt makkelijk aan de aandacht ontsnappen, wat Rausch misschien iets minder praktisch maakt als ambient, maar een eigen plek geeft binnen deze wonderbaarlijke reeks.

zaterdag 24 maart 2018

De toekomst van Amsterdam



Met de langverwachte overwinning van GroenLinks bij de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen breekt een cruciale periode aan voor de hoofdstad. Nu we de diepe 21ste eeuw inglijden moet Amsterdam serieus worden omgevormd tot een moderne stad. De gemeente Amsterdam zal de rest van de eeuw uitgroeien tot een miljoenenstad die richting het westen wordt uitgebreid, in oostelijke richting uiteindelijk ‘t Gooi en in het noorden Purmerend zal assimileren Kortom, een conglomeraat met verschillende kernen.

Dat is nog een vergezicht. Daarentegen zullen de komende jaren in de huidige stad een aantal drastische maatregelen moeten worden genomen waar de lokale politiek al decennia om heen draait. In de binnenstad botsen drie grote groepen: automobilisten, toeristen en fietsers (scooterrijders vormen een geval apart.) Een van deze drie is duidelijk teveel en moet verdwijnen. De reflex is dan om de makkelijkste groep te slachtofferen: de fietsers (hier en daar, in altijd behulpzame media, al voorzichtig zwart gemaakt.) Onmogelijk, want fietsers bestaan voor het grootste gedeelte uit inwoners van de stad zelf (al zijn er ongetwijfeld politici en projectontwikkelaars die eigenlijk liever een stad zien zonder inwoners.) Toeristen worden op hun beurt graag door bewoners gedemoniseerd en de toeristenindustrie heeft onmiskenbaar voor een aantal problemen gezorgd maar is economisch te belangrijk om terug te draaien. Het logische doelwit is dus de auto die teveel ruimte inneemt, gevaarlijk is en vooral vervuilend. Bovendien loopt het tijdperk van de fossiele brandstof ten einde en hoe eerder men zich aan die situatie aanpast hoe groter de voorsprong op andere steden en gebieden die in achterhaalde technologieën blijven volharden.


De binnenstad van Amsterdam is natuurlijk altijd ongeschikt geweest voor de hoeveelheid autoverkeer die is opgekomen sinds de jaren ‘60. In een vlaag van optimisme wilde men destijds dan maar de stad ombouwen tot een autostad. Door dat idee is met de Nieuwmarktrellen van 1975 definitief een streep getrokken en het blijft teleurstellend dat een superlinks stadsbestuur (met CPN!) toen niet heeft kunnen inzien dat de binnenstad autovrij moest worden (ironisch genoeg was de oorzaak van de rellen een gecombineerde aanleg van autoweg en metrolijn waarvoor de wijk gesloopt zou worden.) Sindsdien is langzaam begonnen met het terugdringen van de auto, maar volgens goede Amsterdamse traditie in stappen vol compromissen en uitzonderingen waardoor de kern van het probleem niet verdween en chaotische verkeersstromen zijn ontstaan. Het autoverkeer neemt niet af en daarmee lijkt de verbetering van de luchtkwaliteit, ondanks betere roetfilters en de groeiende populariteit van hybride en elektrische auto's te worden geneutraliseerd door de opkomst van de scooter (en de aanmerende cruiseschepen).

Nu GroenLinks een sturende rol gaat spelen, moet het zijn coalitiegenoten dwingen om de auto in fases terug te dringen. Bepaalde buurten en straten moeten snel autovrij gemaakt worden, ik denk hier in eerste instantie aan de meest absurde locaties zoals de complete Nieuwmarktbuurt, de Negen Straatjes, Nes en Haarlemmerdijk. De parkeergarage bij de Bijenkorf moet op den duur gesloopt worden, alleen al omdat dit een blijvend excuus is om onnodig auto’s tot het hart van de stad te laten doordringen. En over een bepaalde periode zal dit gebied worden uitgebreid via de grachten totdat het gebied dat loopt tot de Sarphatistraat – Weteringschans – Marnixstraat autovrij is. Hybride taxi’s zullen mogen blijven rijden door een select aantal straten en hiermee kan meteen een einde worden gemaakt aan de (nachtelijke) overlast van Über. Vanzelfsprekend hoort hier een verbeterd en (veel) goedkoper openbaar vervoer bij. Zonder autoverkeer zullen trams efficiënter opereren. Bestaande metrolijnen kunnen doorgetrokken en gesplitst worden om buurten beter bereikbaar te maken.

Dat betekent natuurlijk niet dat toerisme ongemoeid mag blijven. Airbnb zal nog strakker moeten worden ingeperkt en anders verdwijnen. De bouw van hotels moet gestopt worden. De voorzichtige ingreep op de winkelverhuur zal strakker moeten worden waardoor een serieuze terugdringing van toeristische onzinwinkels kan plaatsvinden. One-offs, kleine initiatieven, mysterieuze winkels die men per ongeluk ontdekt, moeten weer een kans krijgen. Alles hoeft niet plat en uitgekauwd te zijn. De Amsterdammer wil ook weer zijn stad herontdekken.

Dit zijn voor de meeste Amsterdammers geen controversiële onderwerpen, je had als kiezer meer dan genoeg keuze uit partijen die het op grote lijnen met elkaar eens zijn over dit soort onderwerpen. Hotels, ondergrondse garages, nieuwe kantoorruimte zijn overbodig in een stad die smacht naar betaalbare woningen. De rest: onderwijs en vergroening kunnen bij een uitgekiende coalitie zonder veel moeite daarna tot speerpunten worden gemaakt. Op deze manier ontstaat een stevige basis voor een extreem leefbare stad die de grotere uitdagingen van de 21ste eeuw –klimaatverandering, vergrijzing en vergaande digitalisering in al zijn vormen- met redelijk gemak aankan. Het is dat of een stinkend pretpark.

maandag 26 februari 2018

Mute: Weimar 2.0 binnen handbereik



Het grote probleem van de hedendaagse sciencefiction is nog steeds de dystopie. Het cliché, dat heel traag in het genre is geslopen en een verstikkende invloed is gebleken. De paranoia, de controlestaat, milieuvervuiling en hackers voelen inmiddels als een nieuw soort naturalisme. Dus hebben we nieuwe werelden nodig, dat wat sciencefiction altijd heeft gepresenteerd. Wat Mute, de nieuwe film van Duncan Jones, interessant maakt is dat het op subtiele wijze een uitweg biedt.

Daarvoor keert Jones terug naar het vasteland van Europa, wat direct een positie biedt tussen de twee grote polen van Amerikaans fascistoïde cyberpunk ter verering van de blanke man en Japans techno-animisme. Net als zijn vader vindt hij in Berlijn een ander soort stad, een nieuw futurisme. Dit Berlijn uit de toekomst voelt goed, bevindt zich in hetzelfde tijdspoor als de originele Blade Runner maar heeft zijn eigen sfeer.

 

Het is een omgeving die zich leent voor verhalen op straatniveau. Er is een hint van een internationaal conflict waar Amerikanen zich natuurlijk weer tegen aan hebben bemoeid maar dat lijkt op een afstand plaats te vinden. Verder is er geen politie te bekennen, spelen politici, hackers noch multinationals een rol in het verhaal. En is geen schietwapen te bekennen. De stad ziet er cyberpunk uit, maar alle clichés van het genre zijn afwezig. Dit Berlijn is een geloofwaardige toekomst, een mix van nieuw en oud (zoals er met credits en papiergeld kan worden betaald), licht decadent, vrij en leefbaar.

Hier ligt het belang en het potentieel van Mute dat verder moet worden uitgewerkt. Wat deze wereld nodig heeft, is een nieuw narratief dat breekt met de conventies van de film noir en wraakfilm. Jones lukt dat nog niet maar het hoeft geen onmogelijke taak te zijn als men durft te breken met de duffe conventies van het Amerikaanse scriptschrijven, “het goede verhaal”. Er is nog een stap nodig en die ligt ten oosten van Berlijn in de zoekende traagheid en vervreemding van Tarkovski en Żuławski. Weimar 2.0 bereikt men via films als Possession, Welt Am Draht, Stalker.

maandag 12 februari 2018

Wat is nu de echte Loveless?



“...if he had his way, MBV wouldn't even come out on vinyl at all, the CDs would sound a whole lot better too!”

        Uit het 1991 NME interview met My Bloody Valentine

Eindelijk de tijd gevonden om de analoge remaster van Loveless rustig te beluisteren. De uitvoering van de remasters is echt prachtig, met luxueuze uitklaphoezen en zwaar vinyl, maar ik wil het nu puur hebben over het geluid. Dat is zoals te verwachten zeer mooi: uitgebalanceerd een kraakhelder, elk element waar de muziek uit is opgebouwd lijkt nu hoorbaar. De metafoor waar je niet aan ontkomt is van een renaissanceschilderij dat door de beste restaurator wordt hersteld en waardoor nieuwe kleuren en tinten tot leven komen.

De opvallendste veranderingen zijn wat mij betreft op het eerste gehoor:

– De bas. Kevin Shields is een meester van de mid-range en Loveless klonk daardoor nooit echt zwaar. Eigenlijk wordt nu duidelijk waarom: de bas is vaak afwezig, maar wanneer hij klinkt dan hoor je hem nu ook echt zonder het gevoel dat hij overdreven is opgevoerd.

– De intermezzo's. De geheime wapens van Loveless die wanneer ze bezig zijn vaak, als echte ambient, worden vergeten. Dat is nu lastiger want ze klinken dieper en helderder, momenten waarin je totaal verzinkt en omdat je nooit helemaal weet hoe lang ze duren, schrok ik dit keer ook echt toen ‘When You Sleep’ er in knalde.

– De ruimtelijkheid. Dit is een wat persoonlijke perceptie maar het lijkt alsof de manier waarop tracks de ruimte vullen verschilt. Het duidelijkst vond ik het verschil tussen ‘Sometimes’ dat de vorm van een muur heeft en ‘Blown a Wish’ dat meer horizontaal klinkt.

– Details. Veel onverwachte details, met name in de stemmen die voller klinken en langer lijken aan te houden. De Fairlightachtige panfluitmelodie in ‘Sometimes’ trilt opeens lichtjes. Er doemt tegen het einde van ‘To Here Knows When’ herhaaldelijk een mysterieuze brom op. De akoestische gitaar is meer aanwezig, je zou met die basis van de liedjes—ik moet mensen eigenlijk niet op het idee brengen—bijna uitvoeringen voor die Satanische Coffeehouse playlists kunnen maken.

– ‘Soon’. Het nummer dat, wat mij betreft, het meest wint door deze remaster. Het drumgeluid is afgetekend, de gitaarwaaier is beter dan ooit en alles lijkt naadloos in elkaar te passen (voorheen klonk het meer als een collage.) Het is nu echt onderdeel van het album.

Als een meer algemene opmerking die niet per se met de mastering te maken heeft, klinkt Loveless opgewekter dan ik gewend ben. Misschien ligt daar een opening naar een soort tweede leven van de plaat, want er huist ook een wat melancholische pessimist in mij die niet kan ontkomen aan het idee dat hier iets, een proces, wordt afgesloten. Alsof alle geheimen van Loveless in een keer hoorbaar zijn geworden. Ik vermoed dat ik daarom nog vaak genoeg zal grijpen naar de 1991 cd. Ik zou bijna zeggen dat die intiemer klinkt, maar dat is niet zo, het is een ander soort intimiteit. De intimiteit van de analog remaster is een van nabijheid, je kunt je bewustzijn bijna in de muziek steken en naar believen inzoomen op een detail. De intimiteit van de 1991-versie is een sublieme wolligheid die je vreemd genoeg zelden associeert met compact disc, maar wel erg van die tijd is. Kortom, wat is de echte Loveless: de helderste of de geleefde versie?

Over de Isn’t Anything remaster en de mysterieuze 2016 versie die een aantal van ons erbij kregen heb ik het weer andere keer.

Verder lezen:
Mijn remaster van de analyse van het gitaargeluid van ‘To Here Knows When’

En een artikel in Kindamuzik uit 2003 over Loveless en de invloed ervan op elektronische artiesten.

woensdag 24 januari 2018

Ursula Le Guin (1929 – 2018): een alternatieve fantasie



“In modern fantasy (literary or governmental), killing people is the usual solution to the so-called war between good and evil. My books are not conceived in terms of such a war, and offer no simple answers to simplistic questions."

Het overlijden van auteur Ursula Le Guin voelt als een zacht einde van een tijdperk. Natuurlijk leven er nog een aantal tijdgenoten, overlevers van een bont gezelschap dat de sciencefiction in de jaren zestig en zeventig transformeerde, maar zij was waarschijnlijk nog de laatste van het kaliber Philip K. Dick (met wie ze samen op de middelbare school zat) en J.G. Ballard. Die twee heb ik bijna alles van gelezen terwijl Le Guins oeuvre veel meer in delen uit een viel: in een deel sciencefiction en een deel fantasy (iets wat ze zelf ongetwijfeld zou bestrijden), waarbij dat laatste me nooit heeft aangetrokken.

Artiesten kennen vaak een redelijk korte periode waarin alles op zijn plek valt en in welhaast visionaire staat een definitieve sprong voorwaarts wordt gemaakt. Ik denk dat Le Guin een dergelijk moment kende tussen 1969 en 1974 waarin ze drie meesterwerken schreef: The Left Hand of Darkness (1969), The Lathe of Heaven (1971) en The Dispossessed (1974). The Lathe of Heaven is het meest spectaculair vanwege de manier waarop ze Dicks permeabiliteit van de realiteit voor eigen doeleinden inzet. Maar zelfs dan nog is ze ingetogen, weet ze een balans te vinden tussen pessimisme en optimisme, de twee polen waar sciencefiction naar neigt uit te slaan. Sciencefiction is inmiddels bevolkt met vloeibare genders waardoor het steeds moeilijker wordt om voor te stellen hoe radicaal The Left Hand of Darkness destijds moet zijn geweest, dat vreemde, intieme avontuur tussen twee individuen uit compleet andere culturen die Le Guin beter dan welke auteur wist uit te diepen. The Dispossessed, ten slotte, is het meest realistische boek dat over het verlangen naar utopieën is geschreven. Een van de boodschappen van het boek, dat een ware anarchie hard werken is, blijft van onschatbare waarde.

Le Guins stijl is moeilijk vat op te krijgen. Ze is precies en verliest zich niet in literair vuurwerk, ik denk een bewuste keuze omdat haar verhalen een heel eigen samenvoeging vormen van allerlei ideeënstromen die de lezer verleiden. Le Guin was een ware pionier van sociale sciencefiction die weigert technologie te verheerlijken. En dat maakt haar verhalen menselijker, haar personages dieper, haar werelden levendiger. In die zin zal ze altijd een voorbeeld blijven voor een genre dat de neiging heeft om te vervallen in oude zonden van verheerlijking van militarisme, etnocentrisme en het mannelijke avontuur. Een film als Her sluit zich aan bij haar tegengeluid, zoals solar punk dit vrijwel compleet doet. Le Guin liet zien dat een alternatief altijd mogelijk is...van kapitalisme, van patriarchale onderdrukking, van ecologische vernietiging. Haar fantasie is, kortom, meer dan ooit nodig.